fluiten

{{fluiten}}{{/term}}

I 〈onovergankelijk werkwoord〉

1 [op een fluitje blazen, een signaal geven] whistle ⇒ blow a whistle

2 [fluitinstrument bespelen] play the flute

3 [fluitend geluid voortbrengen] whistle ⇒ 〈vogel, fluitketel〉 sing, 〈schip〉 pipe, 〈ter afkeuring〉 hiss

♦voorbeelden:

3   de kogels floten om mijn oren • bullets whistled past my ears

     op zijn vingers fluiten • whistle through one's fingers

     〈figuurlijk〉 daar kun je naar fluiten • 〈krijg je nooit〉 you can whistle for it; 〈zie je niet weer〉 you can kiss that goodbye

II 〈overgankelijk werkwoord〉

1 [ten gehore brengen] whistle ⇒ 〈op fluit〉 play, 〈vogel〉 sing

2 [door fluiten tot zich roepen] whistle

♦voorbeelden:

1   een deuntje fluiten • whistle a tune

III 〈onovergankelijk, overgankelijk werkwoord〉 〈sport〉

1 [als scheidsrechter leiden] referee ⇒ act as referee (in)

♦voorbeelden:

1   Jan floot negen wedstrijden • John refereed nine matches